Haastig liep Jan-Jaap door de Havenstraat. Hij hield niet van deze vervallen straat en het buurtje eromheen, maar het was nu eenmaal de kortste weg van zijn kantoor naar de tramhalte. Toen hij een klaterend geluid hoorde keek hij automatisch om, en kon meteen zijn ogen niet meer afhouden van wat hij zag: een nogal smerig uitziende man, een dakloze misschien, die zonder enige schaamte midden op straat stond te pissen. ‘Nog nooit een vent zien zeiken, maatje? Wat sta je te kijken, verdomme!?’ klonk het ineens bulderend door de smalle straat. Jan-Jaap schrok op; hij voelde zich betrapt. Hij antwoordde niet, keek de man niet aan, maar moest wel blijven kijken naar die donkere pik. De zwerver, die nu klaar was met pissen, schudde hem af, maar borg hem niet op. Hij bleef schudden tot zijn pik hard werd en als een ruige knoest overeind stond tussen een hoop haar en het ongeregelde zooitje van zijn kleren. ‘Of wou je hem soms in je reet geramd krijgen?’ Nu schrok Jan-Jaap echt; hij keek gauw om zich heen of niemand het gehoord had, maar de straat was verder leeg. Er gebeurden altijd wel heftige dingen in de stad, vond hij. Hij woonde er nog maar pas. Ze hadden geluk gehad, Wouter en hij; ze hadden een betaalbare tweekamerwoning gevonden, die ze samen smaakvol hadden ingericht. Het was hun eerste zelfstandige woning. In de weekends verkenden ze geleidelijk het uitgaansleven. De man had zijn broek min of meer dicht gemaakt en was in zich zelf mompelend en vloekend een zijstraat ingelopen. Jan-Jaap stond een ogenblik stil. Wat er toen met hem gebeurde begreep hij zelf niet. In plaats van door te lopen naar de tram sloeg hij de straat in waarin hij de man had zien verdwijnen. Het was maar een kort straatje, dat eindigde bij wat vage opslagplaatsen en een doorgeroeste stacaravan op een modderig terreintje. Daar zag hij de man weer. Een vrij korte, maar brede, beresterk uitziende kerel was het; een jaar of veertig, vijfenveertig misschien, met getatoeëerde, behaarde onderarmen; onverzorgd, maar gezond van huidskleur. Denkelijk was hij nog niet lang aan lagerwal. Zijn baard knipte hij zo te zien zelf bij, met een schaar. Een gewezen zeeman misschien, of iemand die op een booreiland gewerkt had. ‘Had ik het niet gedacht!’ riep de man, zodra hij hem in de gaten kreeg. ‘Kom maar hier, knul, met dat fijne gatje van je! Of nee, maak me eerst eens effe lekker heet!’ Voor hij wist wat hem overkwam werd hij met kracht naar beneden gedrukt, hij kon met moeite op zijn knieën overeind blijven, met zijn nette kantoorbroek in de blubber. Daar werd die dikke knuppel al tegen zijn mond aangedrukt. Een overweldigende lucht van ongewassen huid en kleren, een mengsel van bestorven pis en zweet en geil. Zijn mond ging als vanzelf open en hoewel hij moest kokhalzen van die stank en van die opdringerige vette knoest die zijn hele mond vulde begon hij instinctief te zuigen. Boven hem klonk een tevreden gegrom; de man begon al gauw stootbewegingen vanuit zijn heupen te maken. ‘Zo kan-ie wel weer; kom maar overeind! Broek los en tegen de muur!’ Hij werd aan zijn armen opgetild, omgedraaid en met zijn gezicht tegen een muur aangedrukt. Eén arm werd er op zijn rug gedraaid. Even probeerde hij nog weg te komen, maar er was geen sprake van dat hij zich uit die greep kon bevrijden. Nauwelijks had hij zijn riem losgemaakt of zijn broek werd met slip en al naar beneden gerukt. Eerst werd hij een koude luchtstroom gewaar, en dadelijk daarna een natte eikel die tegen zijn gat hengstte. Moest die knots bij hem naar binnen? De angst sloeg hem om het hart. Door Wouter was hij ook wel eens geneukt, hoewel hij zelf thuis meestal de actieve was. In het begin hadden ze alles met elkaar uitgeprobeerd, en hij had het lekker gevonden. Maar dat was met gevoel gegaan, en bovendien had Wouter niet zo’n brute monster-pik. Hij voelde een hand met iets kouds en vochtigs zijn aarsgat bestrijken en daarna was er alleen nog maar een snerpende pijn. Die paal werd er met kracht in geduwd. Hij begreep, dat hij nu maar het beste kon meegeven, anders zou het nog meer pijn doen, maar een harde schreeuw kon hij niet onderdrukken. ‘Geniet ervan, jong!’ klonk het achter hem, en op een of andere manier klonk dat ineens heel warm en vriendschappelijk. Het hielp hem, zich te ontspannen, maar het opdringen van de pik in zijn kont bleef een pijnlijke geschiedenis. Die kerel begon nu echt te rammen. Nog net op tijd kon Jan-Jaap zich aan een regenpijp vastgrijpen, half voorovergebogen als hij stond. Jezus, wat een stoten! Iedere ram kwam keihard door en deed opnieuw ontzettend pijn. De tranen stroomden hem uit de ogen, maar hij gaf nu geen kik meer. Na een poosje begon hij er inderdaad van te genieten. De stoten deden nog steeds pijn maar sloegen tegelijk als geweldige lustgolven door zijn lijf. En pas nu merkte hij dat zijn eigen pik ongelooflijk hard overeind stond. Zijn kont gooide hij nu naar achteren, om de stoten op te vangen en weerwerk te bieden, uitdagend, genietend. Het leek wel of de stoten van de man zich voortzetten in zijn eigen pik, zo geil werd die. Een grove hand schroefde zich eromheen en sjorde er een paar keer aan, genoeg om hem op de rand van klaarkomen te brengen. Maar zover kwam het nog niet, want de man begon nu nog woester in zijn gat tekeer te gaan, beukte hem zowat tegen de muur. Een seconde lang verstijfde dat machtige lijf achter hem en drukte hem zowat in elkaar, om daarna met een geweldige kracht totaal door hem heen te stoten. Een dierlijk gebrul, een hete golf, en nog een en nog een, en van de weeromstuit spoot nu ook zijn eigen pik zijn lading tegen de muur. Godsallemachtig, zo geil was hij nog nooit klaargekomen! ‘Je hebt een lekker kutje, jong, en volgens mij lust jij er wel pap van!’ Een overweldigende lucht van zweet en geil hing om hem heen. Hij, zei verder niets meer, lachte alleen maar zijn sterke tanden bloot, gaf hem ten afscheid een harde dreun op zijn schouder en verdween in de stacaravan. Jan-Jaap hees zijn broek op stond nog wat na te tollen. Hij probeerde te denken, maar er kwam geen enkele gedachte op. Tenslotte strompelde hij doelloos een paar meter verder. Hij wist niet meer waar hij naar toe zou gaan. Naar huis, naar Wouter? Ze zouden samen naar een film kijken op TV, dat hadden ze afgesproken. Maar wat moest hij hem vertellen? Hij zag er niet uit, stonk een uur in de wind en had waarschijnlijk nog vlooien ook. Wat een kerel, wat een kracht...! In die flauwe film had hij ineens geen zin meer, en Wouter wilde hij eigenlijk ook niet zien vanavond. Trouwens, hij kon waarschijnlijk niet eens behoorlijk zitten ... . rob van galen spaetzuender@hotmail.com